De glycemische index (GI) is nutteloos?
Het lichaam heeft verschillende mechanismen om de bloedsuikerspiegel te bewaken. Dat kan het lichaam uitstekend, maar op één of andere wijze vinden we het nodig om ons lichaam constant te micromanagen. De glycemische index/last is zo’n stuk gereedschap om ons lichaam te micromanagen en het is de vraag of het niet tijd wordt om deze te begraven.
De glycemische index / last in vogelvlucht
Het eten van koolhydraten leidt doorgaans tot de verhoging van de bloedsuikerspiegel, waarna de productie van het hormoon insuline toeneemt en het glucoseniveau weer daalt. Het is een normaal fysiologisch proces. Een voedingsmiddel bevat vaak verschillende koolhydraten en de glucoserespons is daarom per product verschillend. Om die reden zijn er door de jaren heen duizenden voedingsmiddelen getest en gerangschikt tot een zogenaamde glycemische index (GI), gestimuleerd door het werk van hoogleraar Jennie Brand-Miller en dr. Alan Barclay, die hun carriere rond de GI bouwden. Pure glucose heeft een waarde 100 in deze index en de rest van de geteste voedingsproducten heeft een waarde relatief ten opzichte van glucose (Jenkins DJ 1981). De glycemische index is een theoretische maat die geen rekening houdt met portiegrootte en er is daarom een vertaalslag nodig naar de praktijk, die de glycemische last of lading (GL) wordt genoemd. In de praktijk refereert men bijna altijd naar de glycemische index.
Onderliggende hypotheses
Het testen van voedingsmiddelen is een kostbare zaak. Aangezien mensen en voedingsmiddelen verschillen, dient men dus veel voedingsmiddelen op veel verschillende mensen te testen. Dat doet men niet zomaar, daar moeten goede redenen voor zijn en voor de glycemische index zijn er zelfs verschillende. Een schommelende bloedsuikerspiegel zou namelijk zorgen voor de volgende problemen:
- Versnelde vervetting (koolhydraat-insulinehypothese)
- Hyperfagie (overeten), lage energie en slechte gemoedstoestand door reactieve hypoglykemie
- Beschadiging van bloedvaten door hoge bloedsuikerspiegels
Deze hypotheses zijn allemaal interessant. Ze vloeien voort uit algemene kennis van de fysiologie en observationele onderzoeken. Dat is echter geen sterk bewijs en zelfs heel zwak bewijs. Algemene kennis van fysiologie geeft alleen maar aan dat het kan, maar niet dat het ook gebeurt. Observationele onderzoeken laten alleen maar zien dat zaken samen kunnen vallen (correlaties), zoals laag glycemisch eten en laag gewicht, maar ze tonen ook aan dat er meer mensen in de Verenigde Staten verdrinken in een zwembad als Nicolas Cage in meer films speelt dat jaar (vigen T 2015). Zo weten we ook dat mensen die meer junkfood eten, vaker roken, slechter slapen en minder bewegen. Het is dus heel lastig om te bepalen wat nu precies voor het effect zorgt in deze obeservationele onderzoeken. Het bewijs moet aanzienlijk sterker zijn als we het nut van de glycemische index willen aanvaarden en daarom bespreken we elk van de hypotheses.
1. Versnelde vervetting
Koolhydraatconsumptie leidt tot verhoging van de bloedglucose en daarmee tot insulineproductie. Aangezien insuline vetverbranding remt en vetopslag bevordert, heeft het een slechte reputatie onder het slankminnend publiek. De voorgenoemde feiten hebben echter alleen maar betrekking op acute situaties. Zodra de bloedsuikerspiegel weer rond de middellijn cirkelt neemt vetverbranding gewoon weer toe en dat is tussen de maaltijden in, óók bij het eten van hoog glycemische tussendoortjes. Deze hypothese is al direct en indirect in talloze experimenten ontkracht en recent is zelfs de laatste nagel in de doodskist van deze koolhydraat-insulinehypothese geslagen. De vetverbrandingsstand is in relatie tot afslanken een totaal nutteloos begrip.
Chris Voigt passievol over de aardappel en zijn hoog-glykemische aardappeldieet
Regelmatig wordt laag glycemisch eten gecorreleerd met een lager gewicht en de Harvard universiteit heeft daar ooit een speerpunt van gemaakt. Zo werd de aardappel verketterd, omdat deze een hoge glycemische last heeft vergelijkbaar met wit brood. Het leidde tot het advies om aardappelen te schrappen van de lijst voedselprogramma’s voor de armen. Chris Voight, voorzitter van de aardappelcommissie in Washington, ging daarop twee maanden lang over op een aardappeldieet bestaande uit 20 aardappelen per dag met een klein beetje vet (canola en olijfolie). Hij verloor in die 60 dagen bijna 10 kg aan gewicht, zonder een dag honger te lijden. Hij liet zich voor- en erna uitgebreid medisch testen en al zijn gezondheidsindicatoren verbeterden. Dat is natuurlijk slechts een anekdote en bovendien van iemand die belang had bij het resultaat. We moeten daarom ook kijken naar experimenten waarin hoge- en laag glycemische voedingspatronen zijn getest en het liefst voor een langere periode van tenminste 6 maanden. Dr. Walter Willett, hoogleraar voeding en gezondheid bij Harvard heeft daarom meegewerkt aan een langdurig afslankexperiment met een duur van 18 maanden (Sichieri R 2007). Er bleek echter geen verschil tussen de groepen. Een andere langer durend experiment (Jebb SA 2010) had 5 groepen met verschillende composities van vet en glycemische waarden. Na 6 maanden was er geen verschil in gewicht tussen de hoge en de lage GI-groepen, ook niet in insulinegevoeligheid. Korter durende onderzoeken geven een wat meer wisselend effect, grotendeels toe te schrijven aan minder koolhydraten, waardoor er meer lichaamsvocht verloren gaat. Een (semi)acute respons vertaalt zich duidelijk niet tot een middellang termijn-effect.
2. Hyperfagie, hypo-energie en neurotisme door reactieve hypoglykemie
3. Beschadiging bloedvaten
Hoewel observationeel onderzoek niet echt sterk bewijs vormt, maken ze wel onderdeel uit van het totaal aan bewijs. Het is daarom interessant om terug te keren naar de aardappel of, beter gezegd, de zoete aardappel. Dit voedingsmiddel heeft bijna een superfoodstatus. Het maakt bijvoorbeeld onderdeel uit van het traditioneel voedingspatroon van Okinawa, een gebied dat bekend stond om hun bovengemiddelde gezondheid, bovengemiddelde levensverwachting en waar de meeste 100-jarigen rondlopen. Dat zou niet mogelijk zijn, als een voedingspatroon ernstige schade zou toebrengen aan de bloedvaten. Deze wortelgroente maakte tot de jaren vijftig van de vorige eeuw tot 69 procent van hun energie-inname uit (Yano K 2007). Het lijkt geen enkel probleem te hebben opgeleverd voor hun gezondheid, terwijl dat nu met het meer westers voedingspatroon van meer vet wel anders is. Het is daarom begrijpelijk dat gezondheidminnend Nederland zich aangetrokken voelt tot dit mythische voedingsmiddel. De ironie is echter dat de glycemische last van dit supervoedingsmiddel gelijk is aan de ordinaire aardappel. Het geeft voor de zoveelste keer aan hoe eenzijdig de inzet van de glycemische last is.
Toepasbaarheid
Sturen op de glycemische index heeft een zeer beperkt resultaat als het al resultaat oplevert en is onnodig complex. Niet alleen voor gezonde mensen, maar zelfs in het geval van diabetes. In de richtlijnen 2015 van de Nederlandse Diabetesfederatie (NDF) staat de volgende passage “Echter, de toepassing van de GI en glykemische belasting is ingewikkeld en vereist een hoge mate van motivatie. Daarnaast kunnen producten die veel suiker of vet bevatten en dus tot een hoge energie-inname leiden een lagere GI hebben dan sommige gezonde producten. Rietsuiker en witte kristalsuiker hebben beide bijvoorbeeld een gemiddelde GI.“. Concreet betekent het dat bijvoorbeeld volkorenbrood een hogere GI heeft dan suiker. Leg dat maar eens uit aan de cliënt. Dan hebben we het niet eens over het bereidingseffect. Wit brood heeft een hoge GI. Het gebruik van azijn zal de waarde doen dalen (Ostman E 2005), evenals bevriezen en roosteren (Burton P 2008). Een combinatie van bevriezen en ontdooien leidt in nog tot een verdere verlaging. Aangezien je zelden een enkel voedingsmiddel eet, maar in een combinatie, wordt het nog lastiger. De voedingsmiddelen beinvloeden elkaar. Dat mensen ‘iets voelen’ na het eten van een voedingsmiddel betekent niet dat het een fysiologische oorzaak heeft. Het spoelen van de mond met een gezoete drank en uitspugen leidt nagenoeg onmiddelijk tot meer vermogen onder fietsatleten. Dat heeft niet zoveel te maken met de bloedsuikerspiegel. De glycemische index is een fysiologische maat, die veel te beperkt is en men zou deze cartesiaanse scheiding moeten inruilen voor een psychoneurobiologische realiteit.
Conclusie
Meer lezen uit deze categorie 'Voeding':
Bestaat voedselverslaving?
In een recente wetenschappelijke publicatie komt men tot de conclusie dat er weinig tot geen bewijs is voor de gehypte voedselverslaving (Hebebranda J 2014). Het veronderstelde fenomeen is daarnaast slecht begrepen, aangezien men geen onderscheid maakt tussen de...
Hebben dikke mensen meer cravings?
Als verlangen verandert in hunkeren naar voedsel dan wordt het een craving genoemd. Die cravings lijken vooral sterk te zijn gecorreleerd met hyperpalatibele (smakelijk) en hypercalorische voedingsmiddelen. Dik en dun kennen het verschijnsel van cravings, maar is er...
Wat voegt de leefstijlarts toe?
De belangstelling voor leefstijlgeneeskunde bij (huis)artsen neemt toe en dat lijkt terecht te zijn, aangezien veel van de gezondheidsproblemen ontstaan door de wijze waarop we leven. Nu hebben we al leefstijlcoaches en diëtisten. Wat voegt de leefstijlarts toe? ...
Dit onderwerp komt aan bod in de volgende opleidingen:
Recente artikelen (kennisbank) uit overige categorieën:
Opleiding Vitaliteitskundige wordt in 2025 uitgebreid
De opleiding tot vitaliteitskundige bestaat in de huidige vorm sinds 2022 en zal vanaf februari 2025 verder worden uitgebreid. De module Veranderkunde wordt opgesplitst in twee modules om de hoge dichtheid van de stof meer ademruimte te geven. Dit betekent dat de...
Summerschool 2024: Groeien doe je in de zomer!
Het hele jaar is het druk met een volle werkweek en een hectisch thuisleven. Toch moet je soms bijtanken en dat kan in de zomervakantie, waar je lekker je rust pakt. Meestal begint het na een paar weken alweer te kriebelen en dan kun je de zaken afhandelen,...
Het echte verhaal over Ikigai
Op de foto zie je Mieko Kamiya, een Japanse psychiater en auteur van het boek 'Ikigai ni Tsuite' (Over de zin van het leven). Hoewel ze ze wordt beschouwd als de geestelijke moeder van Ikigai, bestaat het concept al heel lang. Er zijn heel veel misverstanden over...
Redactionele noot
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, worden opgeslagen of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
We vernemen graag feedback over onze artikelen, omdat we verantwoording afleggen voor claims belangrijk vinden. Dit artikel is een korte post over actualiteit, een uitgelicht onderzoek of een curiositeit. Het is geen uitputtende verhandeling over het onderwerp, maar het is bedoeld om een punt te maken door het in de context te plaatsen.
Wil je kennis uitwisselen over vitaliteit, fitness en leefstijl met andere (aspirant)professionals, bezoek dan onze connect community. Reageren op het artikel kan ook op de community, maar dan in de café's waar je lid van kunt worden.
Geraadpleegde bron(nen)
-
Berlin I (1994), Grimaldi A, Landault C, Suspected postprandial hypoglycemia is associated with beta-adrenergic hypersensivity and emotional distress. J. Clin. Endocrinol. Metab. 1994; vol. 79, p.1428-33.
-
Brun JF (1995), Fédoe C, Bouix O, e.a. Evaluation of a standardized hyperglucidic breakfast test in postprandial reactive hypoglycaemia. Diabetologia 1995; vol. 38: p.494-501
- Burton P (2008), Lightowler HJ. The impact of freezing and toasting on the glycaemic response of white bread. Eur J Clin Nutr. 2008 May;62(5):594-9. Epub 2007 Apr 4.
-
Clar C (2017), Al-Khudairy L, Loveman E, e.a. Low glycaemic index diets for the prevention of cardiovascular disease. Cochrane Database Syst Rev. 2017 Jul 31;7:CD004467.
-
Jebb SA (2010), Lovegrove JA, Griffin BA, e.a. Effect of changing the amount and type of fat and carbohydrate on insulin sensitivity and cardiovascular risk: the RISCK (Reading, Imperial, Surrey, Cambridge, and Kings) trial. Am J Clin Nutr. 2010 Oct;92(4):748-5
- Jenkins DJ (1981), Wolever TM, Taylor RH, et al. Glycemic index of foods: a physiological basis for carbohydrate exchange. Am J Clin Nutr 1981; 34:362– 6.
-
Makris AP (2011), Borradaile KE, Oliver TL, e.a. The individual and combined effects of glycemic index and protein on glycemic response, hunger, and energy intake. Obesity (Silver Spring). 2011 Dec;19(12):2365-73
- Milajerdi A (2018), Saneei P, Larijani B, Esmaillzadeh A. The effect of dietary glycemic index and glycemic load on inflammatory biomarkers: a systematic review and meta-analysis of randomized clinical trials. Am J Clin Nutr. 2018 Apr 1;107(4):593-606
- Ostman E (2005), Granfeldt Y, Persson L, Björck I. Vinegar supplementation lowers glucose and insulin responses and increases satiety after a bread meal in healthy subjects. Eur J Clin Nutr. 2005 Sep;59(9):983-8.
-
Sichieri R (2007), Moura AS, Genelhu V, Hu F, Willett WC. An 18-mo randomized trial of a low-glycemic-index diet and weight change in Brazilian women. Am J Clin Nutr. 2007 Sep;86(3):707-13.
-
Sun FH (2016), Li C, Zhang YJ, Wong SH, Wang L. Effect of Glycemic Index of Breakfast on Energy Intake at Subsequent Meal among Healthy People: A Meta-Analysis. Nutrients. 2016 Jan 4;8(1).
-
Snorgaard O (1990), Binder C. Monitoring of blood glucose concentration in subjects with hypoglycaemic symptoms during everyday life. Br. Med. J. 1990; vol. 300, p.16-18
- Yalow RS (1960), Berson SA. Immunoassay of endogenous plasma insulin in man. 1960. Obes Res. 1996 Nov;4(6):583-600.